de deler zelfst.naamw. (m.) Verbuigingen: delers Verbuigingen: delertje 1) getal waardoor men een ander getal (het deeltal) deelt, noemer in een breuk 2) iemand die deelt Synoniemen: deelster geefster gever verdeler 
1) Zomeroliezaad 2) Plant 3) Kruisbloemige plant 4) Oliehoudend gewas 5) Huttentut 1) Rekenkundig getal 2) Geefster 3) Getal waardoor men deelt 4) Deel van een rekenkundige bewerking 5) Deel van een deling 6) Deel van een breuk 7) Noemer 8) Deel van breuk 9) Rekenkundige term 10) Wiskundige term 11) Hij die deelt 12) Iemand die deelt 1) Zijrivier van de Dijle 2) Rivier in België 3) Rivier in de Benelux 4) Rivier in hasselt 5) Rivier in Vlaams-Brabant 6) Rivier in vlaanderen 7) Water 8) Water in België 1) Kasteel in Nederland 2) Kasteel 
• [archaïsch] [nv.gen] en [nv.dat] [f] van deze. • [nv.gen] [p] van deze.
[Vergeten woorden] (m.) 1) hoendervogel[Vergeten woorden] (bn. degerder, degerst) groot, omvangrijk [in degelijk (voorheen degerlijk), = Noors diger, IJslands digur, ~ deger, mogelijk ~ dijgen]
[Vergeten woorden] (bw.) geheel, volkomen [van deger]
(verouderd) tiental (huiden e.d.)