de paan zelfst.naamw. (m.) Verbuigingen: panen Verbuigingen: paantje 1) een op fluweel of ribfluweel gelijkende stof 2) een lap stof groot genoeg om om het middel geslagen te worden 
1) Schaamrokje van de negers 2) Fluweel 3) Stof 4) Schaamrok 5) Schaamteschort van de negers 6) Schaamkleed 7) Schortje van negers 8) Schaamdoek van negers 9) Fluweelachtig 10) Grof fluweel 11) Weefsel 12) Ronde mand 13) kledingstuk 14) Kledingstuk van negers 15) Kweekgras 16) Pluisfluweel 17) Boerderij 1) Frans brood 
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Amerikaans Engels), pantaloons, lange broek; ook pants.
Let op: Spelling van 1858 Paeonia, de heelende, een bijnaam van Minerva
fluweel (toon de herkomst via de etymologiebank)
'Paan' of 'paen' is een toponiem dat onder meer voorkomt als voorvoegsel in boerderijnamen zoals in: 'paanhoeve', 'paenhoeve', 'pannenhoef', 'pannenschuur', 'panhof' en dergelijke. Hoewel men tegenwoordig in eerste instantie zou denken dat het bij deze benaming om een met dakpannen bedekt gebouw zou gaan, is dit meestal niet het geval.
(Vlaams) kweekgras