de abrikoos zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ abriˈkos ] Afbreekpatroon: abri·koos Verbuigingen: abrikozen (meerv.) eetbare gele vrucht 
1) Plant 2) Roosachtige plant 3) Oranjekleurige steenvrucht 4) Gele vrucht 5) Geneeskrachtige plant 6) Kernooft 7) Fruit 8) Zoete vrucht 9) Steenvrucht 10) Kleuren 11) Zuidvrucht 12) Amandelachtige plant 13) Vrucht 14) Zachte vrucht 15) Kleur 
eivormige, oranjegele steenvrucht met een zachte, gladde schil, afkomstig van de abrikozenboom vruchtvlees van abrikozen; abrikoos als stof oranjegele kleur; kleur van abrikozen; oranjegeel smaak van abrikozen; abrikozensmaak geur van abrikozen; abrikozengeur boom waaraan abrikozen groeien; abrikozenboom; prunus Armeniaca
vrucht
een roomgele tot oranjegele kleur.
vrucht Prunus armeniaca (toon de herkomst via de etymologiebank)
oranje vrucht met zachte huid en dikke pit vb: van abrikozen kun je lekkere jam maken
De 'abrikoos' ('Prunus armeniaca') is een struik- of boomvormige plant die veel gekweekt wordt om de vruchten. Het traditionele teeltgebied is het Hongaarse laagland.
vrucht
Een abrikoos is een vrucht . Om precies te zijn een steenvrucht. Dat zijn vruchten met een hele harde pit. De abrikoos wordt vaak verward met de perzik . Dat is niet zo gek, want het is familie van elkaar. Allebei met de Latijnse naam Prunus. [basiswoordenlijst groep 8]