1.doen wegstromen, doen wegvloeien (DB, Te) Voorbeeld: ‘Eerst wilden zij het water afjagen van de vijvers’ 2.uitdr.: Voorbeeld: ‘iemand de asem afjagen’: vermoeien zodat hij of zij buiten adem is. Voorbeeld: ‘De meissens die de asem afgejaagd waren en heel in zweet waren, mieken nu van de gelegenheid gebruik om hun losge... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php