afkomen werkw. Uitspraak: [ 'ɑfkomə(n) ] Afbreekpatroon: af·ko·men Vervoegingen: kwam af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is afgekomen (volt.deelw.) 1) voltooid worden Voorbeeld: 'Het werk komt vandaag niet af.' Synoniemen: : klaarkomen, gereedkomen 2) geleverd worden door (iets) Voorbeelden: 'vergunningen die v...
1) Afdalen 2) Dalen 3) Naderen 4) Wegkomen 1) Afdalen 2) Dichterbij komen 3) Langsgaan 4) Naar beneden komen 5) Naderen 6) Officieel bekend worden 7) Verlost raken 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Afkomen``] Een schutter komt goed af, wanneer hij in het oogenblik van het afvuren, de rigtlijn over het vizier en den korrel op het doel goed behouden heeft. De mogelijkheid van goed A. hangt niet alleen van de geoefendheid des schutters, maar ook van de inrigting der rigtmiddelen af
(Amsterdams) betalen, leveren
afkomen is in het beursjargon een synoniem voor het betalen van een geldelijke verplichting.
•"op iemand ~": iemand -soms dreigend- benaderen •"~ van": van een probleem bevrijd worden •"~ van": zijn oorsprong vinden •toegewezen of betaald worden.
1.naderen. Voorbeeld: ‘De mensen die langs alle kanten afkwamen’ 2.naar beneden komen. Voorbeeld: ‘Jan die op zijn bed lag en niet afkomen wilde’ 3.van iets af of weg geraken. Voorbeeld: ‘Een onschuldig vacantie-avontuurtje waar ik met weinig glorie van afkom’ 4.afgaan uitdr.: Voorbeeld: ‘het komt hem knoddig ...
1> te water gelaten worden. Voorbeeld: het schip komt van de helling af. Voornamelijk gebruikt voor schepen die op hellingwagens staan. Zie ook: aflopen, te water laten. 2> nadat men aan de grond gezeten heeft weer vlot komen. O.a. genoemd in: Woordenboek der Nederlandsche taal 1882 De Vries & Te Winkel.