afmaken werkw. Uitspraak: [ ˈɑfmakə(n) ] Afbreekpatroon: af·ma·ken Vervoegingen: maakte af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft afgemaakt (volt.deelw.) 1) (wat nog niet klaar is) afronden Voorbeeld: 'een klusje afmaken' Synoniemen: : voltooien, klaarmaken 2) doden Voorbeeld: 'gevaarlijke honden afmaken' Syno...
1) In de grond boren 2) Genadeslag geven 3) Lynchen 4) Afronden 5) Uitmoorden 6) Neersabelen 7) Afschieten 8) Uitroeien 9) Doden 10) Zeer ongunstig beoordelen 11) Termineren 12) Afschilderen 13) Afslachten 14) Afslachting 15) Afwerken 16) Laatste hand leggen 17) Slachting 18) Uitmaken 19) Liquideren 
- Voorbeeld: ‘Ze wilde hem troosten maar hij miek zich boos. - Zou ik voor zulk een prul mijn slapen laten? Ik heb andere dingen afgemaakt, bofte hij’ (Minnehandel II 126)
Completeren van een soep of sauce
Completeren van een soep of sauce
(Amsterdams) na hevige voorseks de klus klaren ('zakelijke' seks, geen liefde)(Amsterdams) omleggen, vermoorden
ervoor zorgen dat het klaar is vb: Tina heeft de oefening afgemaakt Synoniemen: voltooien afronden afwerken
•iets tot voltooiing brengen. •doden, euthanasie bedrijven op een dier.
een einde maken aan