de apparatuur zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ ɑparaˈtyr ] Afbreekpatroon: ap·pa·ra·tuur Verbuigingen: apparaturen (meerv.) groep apparaten (1) bij elkaar Voorbeeld: 'geluidsapparatuur' Synoniemen: hardware instrumentarium utiliteit 
1) Geheel van bijeenbehorende apparaten 2) Gezamenlijke apparaten 3) Utiliteit 4) Aantal bijeenhorende toestellen 5) Instrumentarium 6) Samenstel van apparaten 7) Apparaten 8) Hardware 9) Samenstel van werktuigen 10) Samenstel van bij elkaar behorende werktuigen 11) Set toestellen 12) Toestellen 13) Stel bijeenhorende toestellen 
geheel van bij elkaar horende apparaten, toestellen of instrumenten, die eenzelfde functie hebben of voor hetzelfde doel gebruikt worden, zowel in het dagelijks leven, als in de techniek, de wetenschap, etc.
samenstel van apparaten
Elektronische systemen die onderdeel uitmaken van de weergave of verwerking van radio- en televisiesignalen. Naast de radio en televisie behoren ook een antenneversterker, een antenne en een decoder tot de apparatuur die benodigd kan zijn voor ontvangst van radio- en televisie. 
apparaten die bij elkaar horen vb: voor het discofeest werd alle apparatuur ingeschakeld
•het geheel aan toestellen en toebehoor dat men voor een bepaalde taak benodigt.
samenstel van apparaten
Apparatuur is de installatie die nodig is om een bepaald doel te bereiken, een geluidsinstallatie bijvoorbeeld. [basiswoordenlijst groep 6]
Beugel.