articuleren werkw. Uitspraak: [ ɑrtiky'lerə(n) ] Afbreekpatroon: ar·ti·cu·le·ren Vervoegingen: articuleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gearticuleerd (volt.deelw.) (woorden) zorgvuldig en duidelijk en uitspreken Voorbeeld: 'Ik kan je niet goed verstaan, je moet beter articuleren.' Gevonden op https://woorden.org/woord/articuleren
duidelijk uitspreken Voorbeeld: Vervolgens verstond de ober mij niet goed en vroeg me beter te articuleren. Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/11544