de babbelaar zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: bab·be·laar 1) iemand die veel kletst Voorbeeld: 'De oude vrouwen waren echte babbelaars.' 2) geel kleurig snoepje uit Zeeland gemaakt van boter, suiker, water, azijn en wat zout . Synoniemen: babbel boterbabbelaar keuvelaar klapekster klep kletser kletskop kletskous ...
1) Babbel 2) Babbelkous 3) Bavard 4) Boterkussentje 5) Fabulant 6) Kakel 7) Kakelaar 8) Kal 9) Keuvelaar 10) Keuvelkous 11) Klapekster 12) Klep 13) Klessebes 14) Klets 15) Kletser 16) Kletskop 17) Kletskous 18) Kletsmajoor 19) Kletsmeier 20) Kouter 21) Kussentje 22) Kwebbel 23) Kwek 24) Labbei 25) Labbekak 1) Bavard 2) Boterkussentje 3) Bruin snoepje 4) Fabulant 5) Gezellige prater 6) Iemand die veel kletst 7) Iemand die graag praat 8) Iemand die veel babbelt 9) Iemand die niet stil kan zijn 10) Kakelaar 11) Keuvelaar 12) Klapekster 13) Klapper 14) Klep 15) Kletser 16) Kletskop 17) Kletskous 18) Kletsmajoor 
snoepje (toon de herkomst via de etymologiebank)
snoepje
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Bargoens) courant en predikant.
snoepje
(Bargoens, 1914) boek, suikerbal