I het bankroet zelfst.naamw. Uitspraak: [ bɑŋˈkrut ] Afbreekpatroon: bank·roet Verbuigingen: bankroeten (meerv.) 1) situatie waarin je je schulden niet meer kunt betalen Voorbeeld: 'bankroet van een fabriek' Synoniem: faillissement 2) totale mislukking Voorbeeld: 'bankroet van een samenleving' Synoniem: fiasco I...
1) Fiasco 2) Je schuld niet meer kunnen betalen 3) Krach 4) Zakelijke mislukking 5) Blut 6) Insolvent 7) Foetsie 8) Zijn schuld niet meer kunnen voldoen 9) Bankbreuk 10) Staking van betalingen 11) Berooid 12) Nulkapitaal 13) Pleite (volkstaal) 14) Collaps 15) Failliet 16) Faillissement 17) Geruineerd 
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] onvermogend te betalen, naar de geldschieters in Italië, die het geld, dat zij hadden uit te leenen, op een banco of bank ten toon stelden; bij staking der zaken werd zijn bank (toonbank) weggebroken en hij had een banca rotta = gebroken bank; hij was bankroet
bankbreuk, faillissement
Let op: Spelling van 1858 bankbreuk, onvermogen om zijne schulden te betalen. Bankroetier, hij, die zijne schulden niet betalen kan
faillissement , failliet (toon de herkomst via de etymologiebank)
faillissementsrecht: de lopende schulden niet meer kunnen betalen; aan de grond zitten; in staat van faillissement verk ...
als je je schulden niet meer kunt betalen vb: hij had grote schulden en is uiteindelijk bankroet gegaan Synoniem: failliet
failliet; faillissement