betrappen werkw. Uitspraak: [ bəˈtrɑpə(n) ] Afbreekpatroon: be·trap·pen Vervoegingen: betrapte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft betrapt (volt.deelw.) iemand verrassen als hij stiekem iets doet Voorbeelden: 'een fietsendief betrappen' , 'iemand op een leugen betrappen' iemand op heterdaad betrappen (zien dat (iemand) iets doet d...
1) Arresteren 2) Attraperen 3) Betrapt 4) Deprehenderen 5) Overlopen 6) Overrompelen 7) Overvallen 8) Pakken 9) Snappen 10) Snorren 11) Trapperen 12) Verrassen 1) Attraperen 2) Betrapt 3) Een overtreder verrassen 4) Onverhoeds aanvallen 5) Onverhoeds overvallen 6) Onverwacht komen 7) Onverwacht treffen 8) Overlopen 9) Overrompelen 10) Pakken 11) Snaaien 12) Snappen 13) Snorren 14) Trapperen 15) Verrassen 
verrassen, overvallen (toon de herkomst via de etymologiebank)
• [ov] "iemand ~": getuige worden van het feit dat iemand iets (verbodens) doet (+audio)
de bedrijver van iets kwaads verrassen
zelfde betekenis als: betrapen (WNT) - Voorbeeld: ‘Voor u is hier niets te betrappen’
verrassen