I bijster bijv.naamw. Uitspraak: [ ˈbɛistər ] Afbreekpatroon: bijs·ter het spoor bijster zijn (niet meer weten hoe je verder moet of wat je moet doen) 'Hoe moeten we dit oplossen? We zijn het spoor bijster.' II bijster bijwoord Uitspraak: [ ˈbɛistər ] Afbreekpatroon: bijs·ter niet bijster (niet erg, niet al te) 'niet bijs...
1) Niet meer wetend 2) Erg 3) Buitengewoon 4) In hoge mate 5) Figurant 6) Zoek 7) Al te 8) Kwijt 9) Zeer 10) Haast 11) Schier 12) Bijna 13) Bijwoord van graad 14) Bijzonder 15) Zeer erg 
versuft, onnozel, simpel, zinneloos - Voorbeeld: ‘De klok stond vergroeid, paalrecht tegen de blauwendige muur geschoord in de donkerste hoek, zo langgerokt en rilde in haar hoog houden kast en daarboven zag 't vlakrond manewezen lijk zinneloos bijster, dom lachend over die uitgestorven doening’
bijwoord van graad: zeer - Jaar van herkomst: 1598 (WNT )
kwijt ; zeer (toon de herkomst via de etymologiebank)
niet zo heel erg vb: hij is niet bijster handig
•alleen predicatief + oorzakelijk voorwerp: "iets ~ zijn": iets kwijtgeraakt zijn. •negatief: "niet ~": niet in bijzonder hoge mate. (+audio)
(van weer) woest, onstuimig, onbestendig