de creool zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ kre'jol ] Afbreekpatroon: cre·ool Verbuigingen: creolen (meerv.) 1) Surinamer of Antilliaan die afstamt van Afrikanen Voorbeeld: 'De meeste Surinaamse creolen stammen af van mensen van de westkust van Afrika.' 2) afstammeling van Europeanen in een (voormalige) Europese kolonie
1) Afro-surinamer 2) Afstammeling van negerslaven 3) Bastaard 4) Grote oorbel 5) Grote oorring 6) Halfbloed 7) Iemand met gemengd bloed 8) Inboorling 9) Indo 10) Inwoner van Suriname 11) Kleurling 12) Kleurling in Suriname 13) Oorbel 14) Persoon van gemengd bloed 15) Surinaamse inwoner 16) Surinamer 1) Kleurling 2) Kleurling in suriname 
afstammeling van negerslaven; klein oorringetje (toon de herkomst via de etymologiebank)
1) iemand die afstamt van de negerslaven in Suriname 2) grote oorring
iemand van gemengd bloed
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] afstammeling van blanken, geboren in Mexico, Zuid-Amerika en West-Indië, van port. crioulou = neger op 's meesters erf geboren.
iem. van gemengd bloed
Let op: Spelling van 1914 Over de beteekenis van dit woord is veel geschreven. De gewone is: een blanke bewoner van Zuid-Amerika en de West-Indiën, aldaar geboren uit Europeesche ouders. Deze beteekenis is echter niet de geldende in de koloniën. Creool heet daar al wat er geboren is, mensch of huisdier; oorspronkelijk werden evenals in Bra...