cumuleren werkw. Uitspraak: [ kymy'lerə(n) ] Afbreekpatroon: cu·mu·le·ren Vervoegingen: cumuleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gecumuleerd (volt.deelw.) (met andere dingen) bij elkaar optellen, zich opstapelen Voorbeelden: 'spaargeld en rente cumuleren tot een flink bedrag' , 'een ex-politicus die veel commissariaten in het ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/cumuleren
• [erga] zich opstapelen, ophopen. • het samenvoegen van verschillende percelen of kavels bij een verkoop. • [ov] ("Vlaanderen") een bepaald ambt of functie combineren met een ander ambt. • [inerg] ("Vlaanderen") verschillende ambten gelijktijdig uitoefenen. Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/cumuleren