dempen werkw. Uitspraak: [ ˈdɛmpə(n) ] Afbreekpatroon: dem·pen Vervoegingen: dempte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedempt (volt.deelw.) 1) (een sloot, gracht) dichtgooien Voorbeeld: 'een gracht in de stad dempen om het verkeer makkelijker te maken' 2) (geluid of licht) minder sterk maken Voorbeelden: '...
1) Dimmen van licht 2) Met aarde dichtmaken 3) Dimmen 4) Minder sterk maken 5) Aanplempen 6) Minder sterk 7) Dichtmaken van een water 8) Rustig maken 9) Onderdrukken 10) Matigen 11) Doven 12) Temperen 13) Blussen 14) Smoren 15) Combleren 16) Afzwakken 17) Afvlakken 18) Afremmen 19) Bedwingen 20) Dicht maken van een water 
dichtgooien, temperen
Wordt algemeen gebruikt voor het verliezen van bewegingsenergie, vooral van trillende systemen, en het daaruit voortvloeiende afnemen of verminderen van de beweging.
dichtgooien, temperen (toon de herkomst via de etymologiebank)
•dichtgooien met grond of ander vast materiaal. •zwakker maken, de kracht verminderen van.
dichtgooien, temperen
Dempen is dichtmaken van een sloot of een gracht; dimmen van licht of geluid. [basiswoordenlijst groep 7]
[Let op: mogelijk oud Nederlands van 1400-1800] verstikken, worgen, ook ergens een eind aanmaken