dobbelen werkw. Uitspraak: [ ˈdɔbələ(n) ] Afbreekpatroon: dob·be·len Vervoegingen: dobbelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gedobbeld (volt.deelw.) een spel met dobbelstenen spelen Spreekwoorden en zegswijzen • tegen elf ogen dobbelen (=weinig kans hebben) Naar de spreekwoorden Gevonden op https://woorden.org/woord/dobbelen
'Dobbelen' is het spelen met dobbelstenen als speelpenning. Het woord is afkomstig van het oud-Franse 'doble' = 'dubbel'. Gevonden op https://nl.wikipedia.org/wiki/Dobbelen
• [inerg] [spel] het spelen van een kansspel door het werpen van dobbelstenen, vaak om geld. •tweede betekenisomschrijving. •enz. Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/dobbelen