de dokter zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈdɔktər ] Afbreekpatroon: dok·ter Verbuigingen: dokters (meerv.) iemand die als beroep heeft zieke mensen beter te maken Voorbeelden: 'naar de dokter gaan met een zere voet' , 'Als een kwaal moeilijk of ernstig is, stuurt de dokter je naar een specialist.' Synoniem: arts Synoniemen: arts genees... Gevonden op https://woorden.org/woord/dokter
iemand die op grond van een academische graad bevoegd is de geneeskunde te beoefenen, na de diplomering als basisarts nog onder supervisie van een begeleidend arts en na een specialisatieopleiding vervolgens als huisarts of als specialist huisarts iemand die voorwerpen repareert of abstracte zaken probeert te herstellen of verbeteren; reparateur Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/dokter
wie een officiële bevoegdheid heeft om zieken te behandelen vb: je moet met die wond naar de dokter Synoniemen: arts geneesheer medicus Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/