I doorlopen werkw. Uitspraak: [ dorˈlopə(n) ] Afbreekpatroon: door·lo·pen Vervoegingen: doorliep (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft doorlopen (volt.deelw.) (een opleiding) afmaken Voorbeeld: 'de middelbare school doorlopen hebben' II doorlopen werkw. Uitspraak: [ ˈdorlopə(n) ] Afbreekpatroon: door·lo·pen Vervoegingen: liep door...
1) Aanbenen 2) Aanstappen 3) Afzweren 4) Avanceren 5) Doorgaan 6) Doorkruisen 7) Doorstappen 8) Freewheelen 9) Ineenlopen 10) Overkijken 11) Stuklopen 12) Tuinen 13) Verder wandelen 14) Verdergaan 15) Verlopen 16) Vluchtig lezen 17) Voortgaan 18) Voortlopen 1) Avanceren 2) Doorgaan 3) Inzien 4) Moeven 5) Overkijken 6) Recenseren 7) Stuklopen 8) Tuinen 9) Verdergaan 10) Verlopen 11) Voortgaan 
niet stil blijven staan maar te voet verder gaan vb: hij wilde niet blijven staan, hij liep doorvan begin tot eind gaan vb: hij heeft de hele opleiding doorlopen
•lopen tot men ergens doorheen is. •voortgaan met lopen.
[I] onderwijs tot het einde volgen [II] verder lopen