zich wentelend bewegen door iets heen, wentelen door, omwoelen - Voorbeeld: ‘De wind rolde de deinig neer, schudde bomen en elshagen, doorwentelde koorns en vlaschaards, en zwiepte verder door 't eiken bosje’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0007.php