duwen werkw. Uitspraak: [ ˈdywə(n) ] Afbreekpatroon: du·wen Vervoegingen: duwde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geduwd (volt.deelw.) (iets of iemand) verplaatsen door ertegen te drukken Voorbeelden: 'Je moet duwen, niet trekken!' , 'iemand naar voren duwen' Antoniem: trekken Synoniemen: : drukken, douwen iemand in een hoek duwen ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/duwen
door kracht uitoefenen proberen te verplaatsen vb: hij duwde tegen de paal, tot hij omviel Synoniem: porren Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=duwen
het met een duwboot, duwschip of opdrukker, of ander duwend vaartuig voortstuwen van één of meer andere vaartuigen. Vergelijk: opdrukken. DUWEND VAARTUIG: vaartuig dat gebruikt wordt om andere vaartuigen tegen hun achterzijde voort te duwen. Gevonden op https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=dru#duwen