het enkelvoud zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈɛŋkəlvɑut ] Afbreekpatroon: en·kel·voud Verbuigingen: enkelvouden (meerv.) <vorm van een woord die aangeeft dat het om één persoon of zaak gaat> Voorbeelden: 'De eerste persoon enkelvoud van het werkwoord 'zijn' is 'ik ben'.' , 'Het enkelvoud van 'kinderen' is 'kind'.' Antoniem: meer... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/enkelvoud
•een woord dat in die vorm naar één voorwerp of mens verwijst of dat aanduidt dat slechts één persoon de handeling uitvoert. Gevonden op https://nl.wiktionary.org/wiki/enkelvoud