de heiden zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈhɛidən ] Afbreekpatroon: hei·den Verbuigingen: heidenen (meerv.) iemand die geen, of een andere godsdienst heeft overgeleverd zijn aan de heidenen (afhankelijk zijn van mensen in wie je geen vertrouwen hebt) Synoniemen: barbaar ongelovige gelovige (antoniem) Spreekwoorden en zegswijzen • a... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/heiden
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Heiden``] Dorre en zandige vlakten met heidekruid begroeid, veelal ongeschikt voor den landbouw en dikwijls met veenen en moerassen bedekt. Zij dragen den naam van H. in Duitschland en de Nederlanden, in Frankrijk dien van Landes, in Spanje dien van Arenales Gevonden op http://www.dbnl.org/tekst/land016mili01_01/land016mili01_01_0009.htm
Het Germaanse woord heiden is afgeleid van ‘heide’ en betekent oorspronkelijk ‘heidebewoner’ oftewel ‘barbaar’. De heidebewoners en andere bewoners van het platteland hielden lang vast aan hun eigen niet-christelijke godsdiensten. Hierdoor werd het woord heiden langzamerhand synoniem voor ‘afgodendienaar’ en ze waren de kerk een doo... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10514
Niet-christen: iemand die volgens middeleeuwse opvattingen niet in de 'ware God' gelooft en niet gedoopt is.
Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10772