improviseren werkw. Uitspraak: [ ɪmproviˈzerə(n) ] Afbreekpatroon: im·pro·vi·se·ren Vervoegingen: improviseerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geïmproviseerd (volt.deelw.) 1) met weinig middelen (een probleem) oplossen Voorbeeld: 'Er kwamen zo veel mensen dat ze moesten improviseren om iedereen te helpen.' 2) Gevonden op https://www.woorden.org/woord/improviseren