Let op: Spelling van 1858 interlocutoir, tusschenspraak, bijöordeel. Interlocutor, tusschenspreker, gesprekvoerder; (in de taal der magnetiseurs) de geest, welke door de spraakwerktuigen van den gemagnetiseerden zieke spreekt, en van den zieke zelven onderscheiden zoude zijn. Interloqueren, tusschenspr... Gevonden op http://www.dbnl.org/tekst/weil004kuns01_01/