intern bijv.naamw. Uitspraak: [ ɪnˈtɛrn ] Afbreekpatroon: in·tern van binnen, of binnen een bepaalde groep Voorbeelden: 'het interne geheugen van je computer' , 'een intern onderzoek naar misstanden in het bedrijf' Antoniem: extern interne geneeskunde (geneeskunde van je inwendige organen) intern wonen (wonen in de instelling waar je w...
1) Binnen in iets 2) Aan de binnenkant 3) Innerlijk 4) Van binnen 5) Kostleerling 6) Inwonende leerling 7) Inwonend leerling 8) Inwonend 9) Inwendig 10) Binnenshuis 11) Binnen voor een voetbalclub 12) Binnen het bedrijf 13) Binnen een bedrijf 14) Binnen 15) Niet uitwonend 16) Intramuraal 17) Niet van buiten 
binnen een structuur
inwendig
inwendig
inwendig
inwendig; inwonend (toon de herkomst via de etymologiebank)
van binnen vb: het probleem zit niet buiten de organisatie, maar intern
•inwendig, binnen.
inwendig, van binnen.
inwendig
inwendig