inzoomen werkw. Uitspraak: [ 'ɪnzumə(n) ] Afbreekpatroon: in·zoo·men Vervoegingen: zoomde in (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ingezoomd (volt.deelw.) dichterbij en groter in beeld brengen Voorbeelden: 'door in te zoomen een gedetailleerdere plattegrond op je beeldscherm krijgen' , 'inzoomen op een webpagina' 
1) Fotografische term 2) Vergroten 3) Beeld vergroten 4) Met de camera dichterbij halen 5) Filmtechniek 6) Filmterm 7) Groter maken 8) Het beeld dichterbij halen 
met een zoomlens een op te nemen onderwerp groter in beeld brengen
De aarde van steeds dichterbij bekijken, waarbij het schaalniveau verandert van een groot gebied naar een klein gebied. Bijvoorbeeld van regionaal schaalniveau naar lokaal schaalniveau.
Inzoomen is vergroten (van beeld). [basiswoordenlijst groep 7]
De aarde van dichtbij bekijken: je bekijkt een kleiner gebied en ziet meer details.Wisselen van schaalniveau: van een hoger niveau naar een lager niveau.