Spreekwoorden: (1914) Een jabroer, d.w.z. iemand, die geen eigen meening heeft, die altijd maar ja zegt en met alles instemt, een ja en amenzegger (17<sup>de<-sup> eeuw), hd. ein Jabruder naast Jaäffe, Jaknecht, Jamensch. Bij Campen, 107: het is een guet Jae Broeder; Mergh, 87: hy is een goet ja-broeder; ... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778