1.(kaarten) wassen, schudden, mëleren Voorbeeld: ‘In de ene hoek (...) was 't werkvolk aan 't kaartspel. Nu en dan ging er een halve vloek en een dreunende vuistslag op tafel, en dan weer rustig kappelen, steken en leggen met hun kaarten’ 2.schiften, zuur worden, korrel en Voorbeeld: ‘De ijzeren panne vol stukjes tin, staat op 't ... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0014.php