de knaak zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ knak ] Verbuigingen: knaken (meerv.) munt ter waarde van tweeënhalve gulden verouderd Synoniem: rijksdaalder 9 definities
1) Bargoens voor rijksdaalder 2) Geldstuk 3) Nederlandse munt 4) Munt 5) Muntstuk 6) Oud muntstuk 7) Oude Nederlandse munt 8) Rijksdaalder 9) Rijksdaalder (oude munt) 10) Rijksdaalder (volkstaal) 11) Rijksdaalder Bargoens 12) Riks 13) Twee gulden vijftig 14) Zilveren munt 15) Zilvermunt 1) Riks 2) Rijksdaalder 
groot muntstuk, een rijksdaalder (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Amsterdams) rijksdaalder, twee gulden vijftig
muntstuk van twee en een halve gulden vb: voor een knaak kocht je hier drie stukken zeep Synoniemen: rijksdaalder riks
rijksdaalder
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Bargoens), rijksdaalder.
groot muntstuk, een rijksdaalder
(Bargoens, 1914) rijksdaalder
[Soldatentaal, 1914] rijksdaalder.
Amsterdams woord voor twee gulden vijftig
[Bargoens, boeventaal] rijksdaalder. Loensche knaken (valsche rijksd.). Je krijgt bij den snees nog beis knaken voor dat pijtje (jas). Die ander heeft je een lammetje gegeven; het is mij een knaak waard.