de knobbel zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈknɔbəl ] Afbreekpatroon: knob·bel Verbuigingen: knobbels (meerv.) abnormale dikke ronde plek in of op je lichaam Voorbeeld: 'een knobbel op je hoofd' een knobbel hebben voor (talent hebben voor (iets)) 'een knobbel voor talen hebben' Synoniemen: bekwaamheid bobbel buil bult capaciteit gezwel k...
1) Aangeboren gave 2) Blaar 3) Bobbel 4) Bolvormige uitwas 5) Bolvormige verharding 6) Buil 7) Bult 8) Dikte 9) Hobbel 10) Huidverharding 11) Hulte 12) Knoest 13) Knol 14) Knor 15) Knorf 16) Knots 17) Knuist 18) Kundigheid 19) Kwabbel 20) Kwast 21) Nodus 22) Talent 23) Tuberkel 24) Tuberositeit 25) Tumor 1) Aanleg 2) Begaafdheid 3) Bekwaamheid 4) Blaar 5) Bobbel 6) Buil 7) Bult 8) Capaciteit 9) Gave 10) Gezwel 11) Hobbel 12) Hulte 13) Knoest 14) Knol 15) Knor 16) Knorf 17) Kundigheid 18) Kwabbel 19) Kwast 20) Nodus 21) Protuberantie 22) Scherpzinnigheid 23) Talent 24) Tuberkel 25) Tumor 26) Uitsteeksel 
Schelpterm.Buikpotigen en tweekleppigen, Een sculptuur element. Een afgerond uitsteeksel, niet veel hoger dan breed. Zie ook: Apertura (mollusken)., -
ronde verhoging op het lichaam vb: de heks had een knobbel op haar neus
bult
Het uitsteeksel op het kauwvlak van een tand.
Verhevenheid op het kauwvlak van een kies.