knorren werkw. Uitspraak: [ 'knɔrə(n) ] Afbreekpatroon: knor·ren Vervoegingen: knorde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknord (volt.deelw.) (van varkens) geluid maken Mijn maag knort. (ik heb honger) Synoniemen: brommen knorrend geluid maken ronken snorren zagen 5 definities...
1) Babbelen 2) Berispen 3) Brommen 4) Dierengeluid 5) Foeteren 6) Geluid van een varken 7) Grommelen 8) Grommen 9) Kabelbaan in Tirol 10) Kneuteren 11) Knuffen 12) Kreuken 13) Mopperen 14) Morren 15) Peuteren 16) Pitten 17) Pruttelen 18) Razen 19) Ronken 20) Rullen 21) Schelden 22) Slapen 23) Snorren 1) Berispen 2) Brommen 3) Foeteren 4) Klagen 5) Kneuteren 6) Kreuken 7) Mopperen 8) Morren 9) Murmureren 10) Peuteren 11) Pruttelen 12) Rammelen 13) Ronken 14) Ruchelen 15) Schelden 16) Snorren 17) Snurken 18) Sputteren 19) Tegenpruttelen 20) Uitvaren 21) Zagen 
een brommend geluid maken (toon de herkomst via de etymologiebank)
•een geluid voortbrengen zoals een varken.
het natuurlijke geluid dat varkens maken
het natuurlijke geluid van varkens maken
woord uit 1812, uitleg bij teksten van E.J. Potgieter (1808 - 1875) ontevredenheid tonen.