lossen werkw. Uitspraak: [ ˈlɔsə(n) ] Afbreekpatroon: los·sen Vervoegingen: loste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gelost (volt.deelw.) 1) (vracht) uit een transportmiddel halen Antoniem: laden 2) een schot lossen (met een vuurwapen schieten) Synoniemen: achterop raken afkopen afladen afschieten binnenvar...
1) Achteropraken 2) Afkopen 3) Afladen 4) Afschieten 5) Afvuren 6) Bijbelse term 7) Binnenvaren 8) Havenactiviteit 9) Joodse wet 10) Laten gaan 11) Laten uitvliegen 12) Legen 13) Loslaten 14) Niet gestand doen 15) Niet langer vasthouden 16) Ontdoen van lading 17) Ontladen 18) Tappen 19) Term uit de wielersport 1) Afkopen 2) Afladen 3) Binnenvaren 4) Leegmaken 5) Legen 6) Loslaten 7) Losmaken 8) Loten 9) Ontladen 10) Rantsoeneren 11) Tappen 12) Uitladen 13) Uitlaten 14) Verlichten 15) Vieren 16) Vrijkopen 17) Weglaten 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Lossen``] Een geweer of eenen vuurmond afschieten
ontladen, losmaken (toon de herkomst via de etymologiebank)
er de lading uithalen vb: het schip werd in Rotterdam gelost
de aansluiting bij een groep renners verliezen; het tempo niet kunnen volgen
Def.: een lading uitladen.
uitladen
1> de lading uit, of van, het schip halen. Ook uitladen, uitlossen of ontladen genoemd. Gerelateerde termen m.b.t. laden en lossen: zie bij laden ! Zie verder ook lading. 2> iets, meestal een touw (een val, een schoot of landvast ) losmaken, laten vieren.
het uitladen van bijv. een vrachtwagen. 
Goederen vanuit de vrachtwagen in de winkel zetten.
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 een gewelf lossen: het formeel wegnemen.
Uit de vorm halen