de malloot zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ mɑ'lot ] Afbreekpatroon: mal·loot Verbuigingen: malloten (meerv.) iemand die zich op een grappige manier ongewoon gedraagt Voorbeeld: 'een stel malloten' Synoniem: mafkees Synoniemen: aansteller gek idioot mallerd pias zot zottin 
1) Dwaas persoon 2) Vrouwspersoon die zich dwaas aanstelt 3) Blaar 4) Lichtzinnige vrouw 5) Aansteller 6) Gekkerd 7) Gekke vent 8) Gekke persoon 9) Dwaze persoon 10) Gek mens 11) Gek 12) Pias 13) Snaak 14) Daai 15) Aanstellerig mens 16) Idioot 17) Kwibus 18) Rare 19) Kwast 20) Paljas 21) Dwaas mens 
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] onbezonnen, ook wel lichtzinnig, manziek meisje. Het woord heeft niets met ons mal of gek te maken, maar is waarschijnlijk van Romaanschen oorsprong. Bij Anna Bijns komt het meermalen voor, doch in het Mnl. niet. Het is dus uit Z.-Nederl. tot ons gekomen op het einde der Middele...
iemand die mal is
onnozele persoon (toon de herkomst via de etymologiebank)
iemand die mal is