[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] titel van den regeerder van een mark, die van den Keizer het bevel over de troepen had gekregen en in de grensprovinciën in rechten uitspraak moest doen. Van mark maakte men ook markies (de oude spelling was marchis). Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0017.php