opblazen werkw. Uitspraak: [ ˈɔblazə(n) ] Afbreekpatroon: op·bla·zen Vervoegingen: blies op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft opgeblazen (volt.deelw.) 1) vullen met lucht Voorbeeld: 'ballonnen opblazen' 2) laten ontploffen Voorbeeld: 'een bunker opblazen met explosieven' 3) (een gebeurtenis) op...
1) Aandikken 2) Doen ontploffen 3) Iets vergroot voorstellen 4) In brand doen vliegen 5) In de lucht doen vliegen 6) In de lucht laten vliegen 7) Laten ontploffen 8) Opkloppen 9) Opschroeven 10) Overdrijven 11) Overtrekken 12) Paffen 13) Poffen 14) Vullen met lucht 1) Aandikken 2) Ontploffen 3) Opkloppen 4) Opschroeven 5) Overdrijven 6) Overtrekken 7) Vergroten 
doen ontploffen (toon de herkomst via de etymologiebank)
•doen ontploffen. •een gas in een uitzetbare ruimte pompen.
door blazen doen opzwellen, doen ontploffen; overdrijven
doen ontploffen
Het uit elkaar laten springen van gesteenten of massa`s van andere harde materialen met behulp van explosieven.