
opduwen, opstoten, oprichten; oprijzen, opstijgen - Voorbeeld: ‘
Met een nieuwe ruk boomde Knudde de buik op, maar Schemel spande de spieren en sloot de armen lijk twee pezige koorden’ - Voorbeeld: ‘
Als we ons spoeden kunnen we er nog aankomen eer 't regent, riep Louis en hij wees me een dondertoren die ten zuiden opboomde in 't gel...Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0018.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.