pauzeren werkw. Uitspraak: [ pɑuˈzerə(n) ] Afbreekpatroon: pau·ze·ren Vervoegingen: pauzeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepauzeerd (volt.deelw.) een bezigheid onderbreken om te rusten Voorbeeld: 'We pauzeren even een kwartiertje en dan gaan we weer verder.' Synoniemen: rusten schaften 2 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/pauzeren