recapituleren werkw. Uitspraak: [ rekɑpity'lerə(n) ] Afbreekpatroon: re·ca·pi·tu·le·ren Vervoegingen: recapituleerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gerecapituleerd (volt.deelw.) kort de belagrijkste zaken samenvatten die gezegd of gebeurd zijn Voorbeeld: 'Even recapituleren: wie doet wat?' Synoniemen: samenvatten Gevonden op https://woorden.org/woord/recapituleren