reutelen werkw. Uitspraak: [ 'røtələ(n) ] Afbreekpatroon: reu·te·len Vervoegingen: reutelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gereuteld (volt.deelw.) rochelen omdat je slijm in je keel hebt Voorbeeld: 'reutelen als je verkouden bent' Synoniemen: rochelen zaniken Gevonden op https://woorden.org/woord/reutelen
moeizaam, rochelend ademen, in doodsnood of net alsof men in doodsnood verkeert een geluid maken als een rochelende ademhaling een geluid maken dat kan wijzen op een defect of op verregaande slijtage zonder ophouden op een vervelende manier over oninteressante dingen praten Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/reutelen