
1.rimpelen (DB, Lo) Voorbeeld: ‘
Hij bewonderde het roodvellig, gerunseld klein, klein kindeke’ 2.dwarrelen, druppelen Voorbeeld: ‘
Omhoog, uit de grijze hemel, runselden en wervelden de vlokken als donkere kruimels’ Voorbeeld: ‘
De regen viel in fijne, heldere stofdruppeltjes: op iedere gerspijl, op de halmen, op de blaren...Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0020.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.