Let op: Spelling van 1858 saison, Fr., het jaargetijde; bijzonder de bron- of badtijd, alsmede de duur van de muzikale wintervermakelijkheden enz. eener hoofdstad. De saison, van pas, te regter tijd. Hors de saison, ten onpas, ontijdig
Gevonden op
http://www.dbnl.org/tekst/weil004kuns01_01/
Geen exacte overeenkomst gevonden.