schuwen werkw. Uitspraak: [ ˈsxywə(n) ] Afbreekpatroon: schu·wen Vervoegingen: schuwde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geschuwd (volt.deelw.) ontwijken uit angst of afkeer Voorbeeld: 'Ik schuw de markt: zoveel mensen die maar lopen te schuifelen.' (iets) niet schuwen (bereid zijn eventueel (iets) te doen of te gebruiken) 'We zull... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/schuwen