sidderen werkw. Afbreekpatroon: sid·de·ren Verbuigingen: sidderde Vervoegingen: gesidderd (volt.deelw.) 1) enz. 2) tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: 'Zin met het sidderen in de tweede betekenis erin.' 3) van angst beven Voorbeeld: 'De weerloze mensen sidderden toen zij de woestelingen op zich ...
1) Beven 2) Bibberen 3) Heel erg beven 4) Hevig beven 5) Hevig trillen 6) Huiveren 7) Krijzelen 8) Lichaamswerking 9) Rillen 10) Schudden 11) Trillen 12) Trillend beven 1) Beven 2) Bibberen 3) Huiveren 4) Rillen 5) Schudden 6) Trembleren 7) Trepidatie 8) Trillen 
trillen (toon de herkomst via de etymologiebank)
heel erg trillen van angst vb: zij begint al te sidderen als ze die man aan ziet komen
trillen
woord uit 1812, uitleg bij teksten van E.J. Potgieter (1808 - 1875) beven, bibberen.