de sproeier zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'sprujər ] Afbreekpatroon: sproei·er Verbuigingen: sproeiers (meerv.) 1) apparaat om een vloeistof in straaltjes of druppeltjes te verspreiden Voorbeeld: 'tuinsproeier' 2) dop met kleine gaatjes Voorbeeld: 'een verstelbare sproeier afstellen' Synoniem: sproeikop Synonieme...
1) Beregeningsinstallatie 2) Broes 3) Deel van een auto 4) Deel van een closetpot 5) Deel van een explosiemotor 6) Deel van een vaatwasmachine 7) Does 8) Douche 9) Gieter 10) Kop van een gieter 11) Landbouwwerktuig 12) Plantenspuit 13) Rooster 14) Sprinkler 15) Spuit 16) Straalbreker 17) Straalpijp 1) Broes 2) Does 3) Douche 4) Fontein 5) Gieter 6) Plantenspuit 7) Rooster 8) Sprinkler 9) Straalbreker 10) Straalpijp 11) Tuinslang 
apparaat om mee te sproeien vb: vanwege de droogte zetten we straks de sproeier aan in de tuin
dop met kleine gaatjes waardoor water gesproeid wordt
Syn.: sproei-nozzle Def.: toestel om met fijne stralen of druppels iets te begieten
Inrichting voor het voortbrengen van een homogene straal kleine waterdruppels met een specifiek patroon. Deze inrichting is al of niet voorzien van een afsluiting die bij een bepaalde temperatuur opengaat. Rubriek(en): Installatietechniek