Let op: Spelling van 1858 Supremaat, suprematus, Lat., de opperheerschappij, oppermagt (van den paus), dat is, zijn voorrang en oppertoezigt over de Katholijke bisschoppen en kerken; ook de opperste magt des konings van Engeland in kerkelijke zaken; opperhoofd der kerk. (Eng. supremacy) Gevonden op http://www.dbnl.org/tekst/weil004kuns01_01/