telen werkw. Uitspraak: [ ˈtelə(n) ] Afbreekpatroon: te·len Vervoegingen: teelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geteeld (volt.deelw.) planten laten groeien om er iets mee te doen Voorbeeld: 'in je eigen tuin tomaten telen' Synoniemen: : verbouwen, kweken Synoniemen: aanfok aankweken aanplanten fok fokken fokkerij genereren kweke...
1) Aanbouwen 2) Aanfok 3) Aankweken 4) Aanplanten 5) Betelen 6) Broeden 7) Doen groeien 8) Doen ontstaan 9) Fok 10) Fokken 11) Fokkerij 12) Genereren 13) Gewinnen 14) Groente kweken 15) Het kweken 16) Kweken 17) Opfokken 18) Opkweken 19) Plant 20) Procreëren 21) Rammelen 22) Rivier in Indonesië 23) Rivier op Borneo 1) Aanfok 2) Aankweken 3) Aanplanten 4) Fok 5) Fokken 6) Fokkerij 7) Genereren 8) Kweken 9) Opfokken 10) Opkweken 11) Planten 12) Procreëren 13) Teelt 14) Veefokkerij 15) Verbouwen 16) Voortbrengen 17) Voortplanting 
kweken (toon de herkomst via de etymologiebank)
•door nauwgezette verzorging doen groeien. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
kweken
kweken
Verbouwen of kweken.