tollen werkw. Uitspraak: [ 'tɔlə(n) ] Afbreekpatroon: tol·len Vervoegingen: tolde (verl.tijd enkelv.) 1) met een tol (1) spelen Vervoegingen: heeft getold (volt.deelw.) Voorbeeld: 'met je buurjongens op straat tollen' 2) je draaiend of onvast bewegen Vervoegingen: is getold (volt.deelw.) Voorbeelden: 'na hard werk...
1) Als een tol draaiende 2) Doppen 3) Draaien 4) Kinderspel 5) Ronddraaien 6) Rondtuimelen 7) Snel ronddraaien 1) Draaien 2) Duizelen 3) Ronddraaien 4) Rondtuimelen 
een tol laten ronddraaien vb: vroeger waren de kinderen veel aan het tollen op straat
tollen als een gek; hoge snelheid zware versnelling en toch hard moeten trappen
Draaien
Speelgoed dat meestal de vorm heeft van een omgekeerde kegel of peer of dat is gefacetteerd met een punt waarop het aan het draaien kan worden gebracht.
Plaatsen waar van overheidswege of met machtiging van de overheid slechts tegen betaling doortocht of doorvoer wordt verleend over een weg, waterweg of brug.