trenzen werkw. Afbreekpatroon: tren·zen Verbuigingen: trensde Vervoegingen: getrensd (volt.deelw.) een rand of oog van een stuk weefsel verstevigen door het aanbrengen van vele steken van een stevig garen Voorbeeld: 'Ik zoude de bedoelde touwversperring wenschen te maken van geteerd wandslag van 20 of 18 duim, getrensd met ijzerbindselgare...
1) Vlechten 
met een dun snoer de tussenruimte tussen de windingen van een dik touw opvullen
Bij dikker touw of staalkabel wordt de tussenruimte tussen de strengen opgevuld met lossig touw, waardoor de omtrek gladder wordt en een smarting of bindsel beter aangelegd kan worden.
1> randen of gaten in een doek met garen verstevigen; een trens maken. Soms abusievelijk als trensen geschreven. 2> de tieren met dun touw opvullen. Zie verder bij bekleden. Vroeger soms abusievelijk als trensen geschreven.
Bevestigen van een goedkoper haarwerk dat machinaal vervaardigd is.