triller; (muz.) versiering bestaande uit snelle afwisseling van een hoofdnoot en een hogere bijnoot (VD) - Voorbeeld: ‘En weer zoetjes nu, ingehouden klommen op langgerekte onverstaanbare woorden, haar fijn neuriende triltoontjes omhoog in een smachtend gekweel dat zij stille liet uitpiepen’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0022.php