uitgroeien werkw. Uitspraak: [ 'œytxrujə(n) ] Afbreekpatroon: uit·groei·en Vervoegingen: groeide uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is uitgegroeid (volt.deelw.) 1) groeiend groter of langer worden Voorbeeld: 'Ze is de laatste twee jaar flink uitgegroeid.' 2) door groeien verdwijnen of uit iets gaan Voorbeelden... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uitgroeien